Bang zijn
“Ik ben er niet gerust op….” hoor je met enige regelmaat mensen zeggen. Ze zeggen daarmee dat ze zich zorgen maken. Misschien wel over hoe met hun bedrijf, hun werk komt. Want alles wat er nu gaande is, heeft ook zeker op dat gebied ingrijpende consequenties. Maar misschien zeggen ze met dat zinnetje ook wel gewoon dat ze bang zijn. Wat gaat dat enge virus nog meer doen? Hoe lang duurt het nog voordat we in onze eigen kring van familie en vrienden mee te maken krijgen? En wat dan?
Angst, bang zijn, allemaal heel menselijk. Mijn gedachten dwaalden af naar een oude psalm, waarschijnlijk de bekendste van allemaal. In elk geval de meest pastorale in letterlijke zin, want het lied, de 23e psalm, gaat over God als herder. De meest pastorale, zei ik zonet, en dat wil ik ook wel staande houden, maar in de originele tekst zit een zinnetje dat ik zelf toch altijd wel lastig vind: “Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad……” Dat zijn best wel grote woorden, zo groot dat we er soms maar nauwelijks, of misschien wel helemaal niet bij kunnen. Daarom was ik destijds erg verrast door de vertaling die Huub Oosterhuis van dit lied gaf. Die komt precies aan die moeite tegemoet en laat tegelijk de kracht van de psalm volledig overeind. Ik geef u die tekst vandaag mee:
Jij mijn herder? Niets zou mij ontbreken.
Breng mij naar bloeiende weiden
doe mij liggen aan vlietend water
dat mijn ziel op adem komt
dat ik de rechte sporen weer kan gaan
achter jou aan.
Jij mijn herder? Niets zal mij ontbreken.
Moet ik de afgrond in, de doodsvallei,
ik zal bang zijn – ben jij naast mij
ik zal niet doodgaan van angst.
Jij hebt de tafel al gedekt – mijn spotters
weten niet wat ze zien:
dat jij mijn voeten wast, ze zalft met balsem
mij inschenkt, drink maar , zeg je.
Niets zal mij ontbreken.
Laat het zo blijven, dit geluk,
deze genade, al mijn levensdagen.
Dat tot in lengte van jaren ik wonen zal bij jou
Jij mijn herder, niets zal mij ontbreken.
Harrie Strubbe