Kwetsbaarheid
Het was gisteren een van de sleutelwoorden uit de preek van Wim Beekman vanuit de Martini in Franeker. We worden in deze dagen op een ongekende wijze geconfronteerd met onze kwetsbaarheid. Waar we de werkelijkheid tot voor kort vooral maakbaar en onszelf onaantastbaar waanden ( en sommigen lijken dat nog altijd te doen), breekt ons dat nu bij de handen af. We zijn kwetsbare mensen en dat maakt velen onzeker, onrustig en bang.
Kwetsbaar, breekbaar. Dat is wennen, want confronterend. Nu schreef ik al eerder over een poëzie-projekt waar ik afgelopen week bij betrokken raakte. Een variant op de oude kettingbrief. Ik heb daarbij gekozen voor een gedicht van Toon Tellegen over ‘breekbaar zijn’. Ik wil het jullie vandaag meegeven. Nu is poëzie een wonderlijk fenomeen. Een dichter schrijft iets, waarschijnlijk wel met een gedachte of bedoeling, maar dan kom jij als lezer in beeld. En wat lees jij of hoor jij in die woorden? Ook bij dit gedicht werkt dat zo en vooral in de slotregels. Die opgaande beweging, wat hoor je er in. Iets zeker willen weten: de zin van het bestaan nu dat opeens zo kwetsbaar blijkt? Zoeken naar iets, iemand buiten jou, boven jou, die daar misschien licht kan laten schijnen? Het zijn vragen. Niet meer dan dat, want ik wil jullie niet voor de voeten lopen bij het lezen van dit gedicht.
Breken
Ik brak,
ik was dus breekbaar –
dat wist ik niet
Ik werd gelijmd en tilde mijzelf op,
ik wilde zeker weten dat ik breekbaar was
en liet mijzelf vallen-
ik brak opnieuw
je wordt nog één keer gelijmd, zeiden ze –
ik werd gelijmd en bekeek mijzelf in de spiegel,
zag de scheuren en barsten in mij, ging er met mijn vingers langs,
krabde er wat verf vanaf
je mag jezelf nu nooit meer optillen, zeiden ze –
ik tilde mijzelf op, hoog, steeds hoger en hoger
en nog hoger,
ik wilde iets zeker weten.
Toon Tellegen ( uit ‘Glas tussen ons in’ ,2018)